JA-150ST
Serviceuitleg voor JA-150ST
Draadloze gecombineerde rook/hitte melder
Dit product is een onderdeel van het JABLOTRON JA-100 alarmsysteem. Het zorgt voor detectie van brandgevaar binnenshuis. Het is niet bedoeld voor installatie in een industriële omgeving. Het bevat een optische rookdetector en een temperatuursensor. De optische rookdetector is zeer gevoelig voor grotere deeltjes, die in dichte rook voorkomen, minder gevoelig voor kleine deeltjes, die ontstaan bij branden van vloeistoffen, zoals alcohol. Daarom is er ook een temperatuursensor ingebouwd, die een langzamere reactie heeft, maar is in staat een brand met een kleine hoeveelheid rook op te merken. De detector reageert op de status (het meldt activering en ook kalmering van de situatie). Het product is bestemd voor montage door een geschoolde technicus met een geldig Jablotron certificaat.
Detector plaatsen
Rook komt in de detector via de stromende lucht – daarom moet die op een plaats zijn geïnstalleerd, waar de lucht goed stroomt dankzij een natuurlijke thermische circulatie (meestal naar het plafond). De detector kan alleen in een afgesloten interieur gebruikt worden. Het is niet geschikt daar, waar de rook zich kan verspreiden en afkoelen (bijv. hoge plafonds – meer dan 5 m) – de rook reikt dan niet tot de detector.
In woningen moet de detector altijd in het naar de uitgang lopende gedeelte zijn geïnstalleerd (ontsnappingsroute) zie afbeelding 1. Als het vloeroppervlak in de woning meer dan 150 m² bedraagt, moet daar nog een andere detector geïnstalleerd worden, in een ander geschikt deel van de woning, zie afb. 2.
1. keuken,
2. woonkamer,
3. – 6. slaapkamers
? / minimale dekking door detectoren
? geadviseerde dekking door detectoren
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Men adviseert in elke kamer, waar mensen slapen, een detector te installeren.
Onder horizontale plafonds plaatsen
Als het mogelijk is, installeer de detector in het midden van de kamer. Daar bij het plafond een koude luchtlaag kan ontstaan, mogen de detectoren niet in het plafond zijn ingezonken. De branddetector mag nooit in een hoek van de kamer zijn geïnstalleerd (een afstand van min. 0,5 m van de kamerhoek naleven, zie afbeelding 4). In de hoeken circuleert de lucht slecht.
Onder schuine plafonds plaatsen
Heeft het plafond geen geschikt recht oppervlak (bijv. een zolderkamer), kan de detector volgens afb. 5 worden geplaatst.
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Het midden van de kamer, de beste plaats, een mogelijke plaats
Wanden, tussenschotten, hindernissen, plafonds met blote draagbalken
De detector moet minimaal 0,5 m van een wand of hindernis geïnstalleerd worden. Is de ruimte smaller dan 1,2 m, dan moet de detector binnen het middelste derde deel van de breedte ervan zijn geïnstalleerd. Als de kamer in secties is opgedeeld door middel van meubelen, stellages of halve tussenschotten, waarboven niet meer dan 0,3 m afstand tot het plafond is, moeten de individuele secties als aparte kamers beschouwd worden. In alle richtingen onder en rondom de detector moet een vrije ruimte blijven, van min. 0,5 m. Elke onregelmatigheid van het plafond (zoals een draagbalk), met afmetingen groter dan 5 % van de plafondhoogte, worden als wanden beschouwd waarbij al het hierboven genoemde van kracht blijft.
Ventilering en luchtbeweging
Detectoren mogen niet direct bij de uitmonding van ventilering, airco en derg. zijn geïnstalleerd. Als de lucht via een geperforeerd plafond wordt ingevoerd, mag het plafond 0,6 m in alle richtingen rondom de detector niet geperforeerd zijn.
Detector niet plaatsen:
- Daar, waar de lucht slecht stroomt (niches, hoeken, nokken van plafonds bij A-daken en derg.)
- daar, waar het stoffig is, gerookt wordt of stoom voorkomt
- op plaatsen, waar de lucht intensief stroomt (dicht bij ventilatoren, warmtebronnen, mondingen van ventilatie, tochtgaten en derg.)
- in keukens en vochtige ruimtes (stoom, rook en vette damp kunnen vals alarm of detectiestoring veroorzaken)
- naast TL- of spaarlampen (elektrische storing kan een vals alarm oproepen)
- op plaatsen met grote hoeveelheden kleine insecten
Opgelet: Het vaakst wordt de detector ongewenst actief door een verkeerde installatieplaats.
Meer gedetailleerde aanwijzingen voor installatie zijn in TS 54-14 en 34 2710 te vinden.
Installatie
Bij installatie de adviezen volgens de voorgaande leden opvolgen.
Afbeelding 6: 1 – detector losmaken (afhalen); 2 – detector vastzetten (opzetten); 3 – optische signalering van status; 4 – oriëntatiepijl voor het opzetten; 5 – serienummer; 6 – configuratiedoorverbindingen; 7 – plaats voor het inzetten van de accu’s
1. Open het scherm van de detector door die naar links te draaien (1).
2. Schroef het kunststof achterwandje op de gekozen plaats vast.
3. Stel de configuratiedoorverbindingen (6) volgens de tabel hierna
4. Volg verder de installatiehandleiding van de centrale op. Basisstappen:
a. In het F-Link programma op de kaart Randapparatuur de gewenste positie kiezen en met de Toevoegen toets de leermodus opstarten.
b. Door de laatste batterij in de detector te zetten wordt de leercode naar het systeem verstuurd – als bevestiging van het verzenden gaat het signaallichtje (3) kort knipperen.
5. Zet de detector op het plastic achterwandje. Het kan alleen in één positie, aangeduid met pijltjes (4) aan beide kunststof delen. Door de detector naar rechts te draaien (2) wordt die vastgezet.
Opmerking:
De detector kan ook in het systeem leren door het ingeven van het serienummer (5) via het F-Link programma of via het toetsenpaneel (of aflezer van streepcode). Er moeten alle cijfers onder de streepcode ingegeven worden (1400-00-0000-0001).
Detector instellen
In het F-Link programma op de kaart Randapparatuur en m.b.v. de doorverbindingen in de detector kunnen de eigenschappen van de detector ingesteld worden.
1 ON Onmiddellijk alarm 3 OFF rook (EN 54-7) of warmte (EN 54-5)
OFF Brandalarm 4 OFF
2 ON geheugen is aan 3 ON alleen rook (EN 54-7) (warmte niet)
OFF geheugen is uit 4 OFF
3 OFF alleen warmte (EN 54-5) (rook niet)
4 ON
3 ON Rook en warmte gelijktijdig (beide voorwaarden gelijktijdig)
4 ON
Doorverbinding 1 INS kiest of de detector bij activering naar de centrale het brandalarm of onmiddellijke alarm (wordt gebruikt, wanneer bij gewone situatie rook kan voorkomen – open haard, sigaretten en derg.) verzendt. Het geldt bij op de centrale ingestelde reactie Brand of Onmiddellijk. Als door het F Link programma een andere dan Basisreactie is ingesteld, zal de centrale reageren afhankelijk van de instelling via Reactie in de kaart Randapparaten.
Doorverbinding 2 MEM Signalering van alarmgeheugen – indien aangezet, optische signalering op de detector blijft nog 30 minuten na beëindiging alarmstatus actief.
Doorverbinding 3 en 4 SMOKE en TEMP Combinatie van deze doorverbindingen bepaalt of de detector op rook, warmte, … zal reageren.
Brandalarm
Optische detector: Nadat rook in de detector komt, wordt alarm aangezet, het rode signaallicht gaat snel knipperen (ca 8x per seconde). De indicatie blijft aan totdat de ruimte geventileerd is (en daarmee ook de detectiekamer van de detector).
Temperatuursensor: Zodra de temperatuur de in de detector ingestelde grens overschrijdt, wordt alarm ingeschakeld, het rode signaallicht gaat snel knipperen (ca 8x per seconde). De indicatie blijft aan totdat de temperatuur daalt bijv. door ventilering van de ruimte.
Geheugen van alarm: Wanneer de indicatie van alarmgeheugen ingeschakeld is, blijft het signaallicht de activering van de detector middels knipperen nog 30 minuten na afloop van alarmstatus aangeven. De indicatie kan stopgezet worden door activering van de sabotagesensor door een kortstondig afhalen (verdraaien) van de detector.
Sabotagealarm: Als de detector afgehaald wordt, verstuurt die sabotagesignaal.
Detector testen en onderhouden
Werking van de detector kan door een testspray gecontroleerd worden. De test zou 1x per 30 dagen uitgevoerd moeten worden. De detector moet regelmatig van stof, spinnenwebben en derg. ontdaan worden, ander onderhoud is niet nodig.
Let op: Nooit de detector m.b.v. het aanmaken van open vuur in het object te testen.
Batterijen in de detector vervangen
Het systeem rapporteert automatisch zodra de batterijen bijna leeglopen. Een zwakke batterij wordt tevens geïndiceerd door een flits elke 30 sec. Voordat de batterijen in de detector vervangen worden, moet het systeem overgeschakeld zijn in de Servicemodus (anders wordt sabotagealarm opgeroepen). Het is noodzakelijk altijd alle drie batterijen gelijktijdig te vervangen en het zelfde type gebruiken van dezelfde fabrikant. Nadat de batterijen zijn ingezet, start automatisch een autotest, waarbij de spanning van de batterijen gecontroleerd wordt, de staat van de detector en deze informatie wordt naar de centrale verzonden.
Indicatie van storing
De detector controleert eigen werking. Zodra een storing geconstateerd wordt, blijft het controlelichtje gedurende 1 minuut snel knipperen en daarna steeds elke 30 sec drie korte flitsen. Neem in dat geval de batterijen voor 1 minuut uit en zet die weer in. Als het lichtje na ca 1 minuut opnieuw permanent gaat knipperen, breng de detector naar de service.
Technische parameters
Voeding 3 st. alkalische batterijen AA 1,5 V, 2,4 Ah)
Typische levensduur batterijen ca 2 jaar
Communicatieband 868,1 MHz, protocol Jablotron
Communicatiebereik ca 300 m (vrij terrein)
Afmetingen diameter 126 mm, hoogte 50 mm
Gewicht 150 g
rookdetectie optische spreiding van licht
gevoeligheid rookdetector m = 0,11 ¸ 0,13 dB/m cf. CSN EN 54-7
temperaturendetectie klasse A2 cf. CSN EN 54-5
alarmtemperatuur +60°C t/m +70°C
bereik werktemperaturen -10°C t/m +80°C
Voldoet aan CSN EN 54-5, CSN EN 54-7, CSN EN 54-25
Voldoet verder aan CSN ETSI EN 300220, CSN EN 50130-4,
CSN EN 55022, CSN EN 60950-1
Voorwaarden voor exploitatie CTÚ VO-R/10/09.2010-11
Voldoet aan eisen verordening nr. 23/2008Sb. op brandbeveiliging van gebouwen
1293-CPD-0249
Dit product is ontworpen en gefabriceerd in overeenstemming met de daarop toe te passen bepalingen: Regeringsbesluit nr. 190/2002 Sb., 426/2000 Sb., in vigerende tekst, mits gebruikt volgens de bestemming.
Opmerking: Hoewel dit product geen schadelijke materialen bevat, niet in het huisafval deponeren, maar op de voor elektronische afval bestemde verzamelplaats afgeven.
Detector plaatsen
Rook komt in de detector via de stromende lucht – daarom moet die op een plaats zijn geïnstalleerd, waar de lucht goed stroomt dankzij een natuurlijke thermische circulatie (meestal naar het plafond). De detector kan alleen in een afgesloten interieur gebruikt worden. Het is niet geschikt daar, waar de rook zich kan verspreiden en afkoelen (bijv. hoge plafonds – meer dan 5 m) – de rook reikt dan niet tot de detector.
In woningen moet de detector altijd in het naar de uitgang lopende gedeelte zijn geïnstalleerd (ontsnappingsroute) zie afbeelding 1. Als het vloeroppervlak in de woning meer dan 150 m² bedraagt, moet daar nog een andere detector geïnstalleerd worden, in een ander geschikt deel van de woning, zie afb. 2.
1. keuken,
2. woonkamer,
3. – 6. slaapkamers
? / minimale dekking door detectoren
? geadviseerde dekking door detectoren
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Men adviseert in elke kamer, waar mensen slapen, een detector te installeren.
Onder horizontale plafonds plaatsen
Als het mogelijk is, installeer de detector in het midden van de kamer. Daar bij het plafond een koude luchtlaag kan ontstaan, mogen de detectoren niet in het plafond zijn ingezonken. De branddetector mag nooit in een hoek van de kamer zijn geïnstalleerd (een afstand van min. 0,5 m van de kamerhoek naleven, zie afbeelding 4). In de hoeken circuleert de lucht slecht.
Onder schuine plafonds plaatsen
Heeft het plafond geen geschikt recht oppervlak (bijv. een zolderkamer), kan de detector volgens afb. 5 worden geplaatst.
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Het midden van de kamer, de beste plaats, een mogelijke plaats
Wanden, tussenschotten, hindernissen, plafonds met blote draagbalken
De detector moet minimaal 0,5 m van een wand of hindernis geïnstalleerd worden. Is de ruimte smaller dan 1,2 m, dan moet de detector binnen het middelste derde deel van de breedte ervan zijn geïnstalleerd. Als de kamer in secties is opgedeeld door middel van meubelen, stellages of halve tussenschotten, waarboven niet meer dan 0,3 m afstand tot het plafond is, moeten de individuele secties als aparte kamers beschouwd worden. In alle richtingen onder en rondom de detector moet een vrije ruimte blijven, van min. 0,5 m. Elke onregelmatigheid van het plafond (zoals een draagbalk), met afmetingen groter dan 5 % van de plafondhoogte, worden als wanden beschouwd waarbij al het hierboven genoemde van kracht blijft.
Ventilering en luchtbeweging
Detectoren mogen niet direct bij de uitmonding van ventilering, airco en derg. zijn geïnstalleerd. Als de lucht via een geperforeerd plafond wordt ingevoerd, mag het plafond 0,6 m in alle richtingen rondom de detector niet geperforeerd zijn.
Detector niet plaatsen:
- Daar, waar de lucht slecht stroomt (niches, hoeken, nokken van plafonds bij A-daken en derg.)
- daar, waar het stoffig is, gerookt wordt of stoom voorkomt
- op plaatsen, waar de lucht intensief stroomt (dicht bij ventilatoren, warmtebronnen, mondingen van ventilatie, tochtgaten en derg.)
- in keukens en vochtige ruimtes (stoom, rook en vette damp kunnen vals alarm of detectiestoring veroorzaken)
- naast TL- of spaarlampen (elektrische storing kan een vals alarm oproepen)
- op plaatsen met grote hoeveelheden kleine insecten
Opgelet: Het vaakst wordt de detector ongewenst actief door een verkeerde installatieplaats.
Meer gedetailleerde aanwijzingen voor installatie zijn in TS 54-14 en 34 2710 te vinden.
Installatie
Bij installatie de adviezen volgens de voorgaande leden opvolgen.
Afbeelding 6: 1 – detector losmaken (afhalen); 2 – detector vastzetten (opzetten); 3 – optische signalering van status; 4 – oriëntatiepijl voor het opzetten; 5 – serienummer; 6 – configuratiedoorverbindingen; 7 – plaats voor het inzetten van de accu’s
1. Open het scherm van de detector door die naar links te draaien (1).
2. Schroef het kunststof achterwandje op de gekozen plaats vast.
3. Stel de configuratiedoorverbindingen (6) volgens de tabel hierna
4. Volg verder de installatiehandleiding van de centrale op. Basisstappen:
a. In het F-Link programma op de kaart Randapparatuur de gewenste positie kiezen en met de Toevoegen toets de leermodus opstarten.
b. Door de laatste batterij in de detector te zetten wordt de leercode naar het systeem verstuurd – als bevestiging van het verzenden gaat het signaallichtje (3) kort knipperen.
5. Zet de detector op het plastic achterwandje. Het kan alleen in één positie, aangeduid met pijltjes (4) aan beide kunststof delen. Door de detector naar rechts te draaien (2) wordt die vastgezet.
Opmerking:
De detector kan ook in het systeem leren door het ingeven van het serienummer (5) via het F-Link programma of via het toetsenpaneel (of aflezer van streepcode). Er moeten alle cijfers onder de streepcode ingegeven worden (1400-00-0000-0001).
Detector instellen
In het F-Link programma op de kaart Randapparatuur en m.b.v. de doorverbindingen in de detector kunnen de eigenschappen van de detector ingesteld worden.
1 ON Onmiddellijk alarm 3 OFF rook (EN 54-7) of warmte (EN 54-5)
OFF Brandalarm 4 OFF
2 ON geheugen is aan 3 ON alleen rook (EN 54-7) (warmte niet)
OFF geheugen is uit 4 OFF
3 OFF alleen warmte (EN 54-5) (rook niet)
4 ON
3 ON Rook en warmte gelijktijdig (beide voorwaarden gelijktijdig)
4 ON
Doorverbinding 1 INS kiest of de detector bij activering naar de centrale het brandalarm of onmiddellijke alarm (wordt gebruikt, wanneer bij gewone situatie rook kan voorkomen – open haard, sigaretten en derg.) verzendt. Het geldt bij op de centrale ingestelde reactie Brand of Onmiddellijk. Als door het F Link programma een andere dan Basisreactie is ingesteld, zal de centrale reageren afhankelijk van de instelling via Reactie in de kaart Randapparaten.
Doorverbinding 2 MEM Signalering van alarmgeheugen – indien aangezet, optische signalering op de detector blijft nog 30 minuten na beëindiging alarmstatus actief.
Doorverbinding 3 en 4 SMOKE en TEMP Combinatie van deze doorverbindingen bepaalt of de detector op rook, warmte, … zal reageren.
Brandalarm
Optische detector: Nadat rook in de detector komt, wordt alarm aangezet, het rode signaallicht gaat snel knipperen (ca 8x per seconde). De indicatie blijft aan totdat de ruimte geventileerd is (en daarmee ook de detectiekamer van de detector).
Temperatuursensor: Zodra de temperatuur de in de detector ingestelde grens overschrijdt, wordt alarm ingeschakeld, het rode signaallicht gaat snel knipperen (ca 8x per seconde). De indicatie blijft aan totdat de temperatuur daalt bijv. door ventilering van de ruimte.
Geheugen van alarm: Wanneer de indicatie van alarmgeheugen ingeschakeld is, blijft het signaallicht de activering van de detector middels knipperen nog 30 minuten na afloop van alarmstatus aangeven. De indicatie kan stopgezet worden door activering van de sabotagesensor door een kortstondig afhalen (verdraaien) van de detector.
Sabotagealarm: Als de detector afgehaald wordt, verstuurt die sabotagesignaal.
Detector testen en onderhouden
Werking van de detector kan door een testspray gecontroleerd worden. De test zou 1x per 30 dagen uitgevoerd moeten worden. De detector moet regelmatig van stof, spinnenwebben en derg. ontdaan worden, ander onderhoud is niet nodig.
Let op: Nooit de detector m.b.v. het aanmaken van open vuur in het object te testen.
Batterijen in de detector vervangen
Het systeem rapporteert automatisch zodra de batterijen bijna leeglopen. Een zwakke batterij wordt tevens geïndiceerd door een flits elke 30 sec. Voordat de batterijen in de detector vervangen worden, moet het systeem overgeschakeld zijn in de Servicemodus (anders wordt sabotagealarm opgeroepen). Het is noodzakelijk altijd alle drie batterijen gelijktijdig te vervangen en het zelfde type gebruiken van dezelfde fabrikant. Nadat de batterijen zijn ingezet, start automatisch een autotest, waarbij de spanning van de batterijen gecontroleerd wordt, de staat van de detector en deze informatie wordt naar de centrale verzonden.
Indicatie van storing
De detector controleert eigen werking. Zodra een storing geconstateerd wordt, blijft het controlelichtje gedurende 1 minuut snel knipperen en daarna steeds elke 30 sec drie korte flitsen. Neem in dat geval de batterijen voor 1 minuut uit en zet die weer in. Als het lichtje na ca 1 minuut opnieuw permanent gaat knipperen, breng de detector naar de service.
Technische parameters
Voeding 3 st. alkalische batterijen AA 1,5 V, 2,4 Ah)
Typische levensduur batterijen ca 2 jaar
Communicatieband 868,1 MHz, protocol Jablotron
Communicatiebereik ca 300 m (vrij terrein)
Afmetingen diameter 126 mm, hoogte 50 mm
Gewicht 150 g
rookdetectie optische spreiding van licht
gevoeligheid rookdetector m = 0,11 ¸ 0,13 dB/m cf. CSN EN 54-7
temperaturendetectie klasse A2 cf. CSN EN 54-5
alarmtemperatuur +60°C t/m +70°C
bereik werktemperaturen -10°C t/m +80°C
Voldoet aan CSN EN 54-5, CSN EN 54-7, CSN EN 54-25
Voldoet verder aan CSN ETSI EN 300220, CSN EN 50130-4,
CSN EN 55022, CSN EN 60950-1
Voorwaarden voor exploitatie CTÚ VO-R/10/09.2010-11
Voldoet aan eisen verordening nr. 23/2008Sb. op brandbeveiliging van gebouwen
1293-CPD-0249
Dit product is ontworpen en gefabriceerd in overeenstemming met de daarop toe te passen bepalingen: Regeringsbesluit nr. 190/2002 Sb., 426/2000 Sb., in vigerende tekst, mits gebruikt volgens de bestemming.
Opmerking: Hoewel dit product geen schadelijke materialen bevat, niet in het huisafval deponeren, maar op de voor elektronische afval bestemde verzamelplaats afgeven.
Alarmsysteemexpert.nl
Edisonweg 12
4207 HG Gorinchem
Nederland Bekijk op Google Maps
[email protected]
Kvk: 69433550